Wat betreft het meten van anemometers
1. De praktijk van het meten van de luchtstroomsnelheid in pijpleidingen heeft bewezen dat de 16 mm sonde van de anemometer het meest wordt gebruikt.
Het formaat zorgt voor een goede doorlaatbaarheid en is bestand tegen stroomsnelheden tot 60 m/s. Het meten van de luchtstroomsnelheid in pijpleidingen is een van de mogelijke meetmethoden, en op luchtmetingen is de indirecte meetregeling (rastermeetmethode) toepasbaar.
2. De meetventilatiepoort in het uitlaatsysteem zal de relatief evenwichtige verdeling van de luchtstroom in de pijpleiding aanzienlijk veranderen: er zal een hogesnelheidszone worden gegenereerd op het oppervlak van de vrije ventilatiepoort, terwijl de andere delen lagesnelheidszones zullen zijn , en er zullen wervels op het raster worden gegenereerd. Volgens verschillende ontwerpmethoden van het rooster is de luchtstroomdoorsnede relatief stabiel op een bepaalde afstand (ongeveer 20 cm) vóór het rooster. In dit geval worden de metingen meestal uitgevoerd met behulp van het kaliberwiel van een hogewindsnelheidsmeter. Omdat grotere openingen ongelijkmatige stroomsnelheden kunnen middelen en hun gemiddelde waarden over een groter bereik kunnen berekenen.
3. Bij het meten van het uitlaatgat heeft het luchtstroompad, zelfs als er geen interferentie is van het rooster op het uitlaatpunt, geen richting en is de luchtstroomdwarsdoorsnede extreem ongelijk. De reden is dat er plaatselijk een vacuüm in de pijpleiding heerst, waardoor de lucht naar de luchtkamer wordt geleid. Zelfs in het gebied dichtbij de winning is er geen locatie die voldoet aan de meetvoorwaarden voor meetwerkzaamheden. Als voor de meting de rastermeetmethode met gemiddeldewaardeberekeningsfunctie wordt gebruikt en de luchtvolumemethode wordt gebruikt om het luchtvolume te bepalen, kan alleen de pijpleiding- of trechtermeetmethode reproduceerbare meetresultaten opleveren. In dit geval kunnen meettrechters van verschillende afmetingen aan de gebruikseisen voldoen. Door gebruik te maken van een meettrechter kan op een bepaalde afstand vóór de schijfklep een vaste doorsnede worden gegenereerd die voldoet aan de meetvoorwaarden van de stroomsnelheid. Het midden van de doorsnede kan worden gemeten en vastgelegd, en het midden van de doorsnede kan hier worden gemeten en vastgelegd. De door de debietsonde verkregen meetwaarde wordt vermenigvuldigd met de trechtercoëfficiënt om het onttrokken volumetrische debiet te berekenen. (bijv. trechtercoëfficiënt 20)






